Op 26 september 2024 heeft het Grondwettelijk Hof in een arrest van maar liefst 182 pagina’s uitspraak gedaan over de geldigheid van de Belgische omzettingswet van DSM-Richtlijn 2019/790. Het Grondwettelijk Hof heeft 13 prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie.
Achtergrond
De DSM-Richtlijn werd in België omgezet middels de wet van 19 juni 2022. De wet ging evenwel verder dan wat in de DSM-Richtlijn te lezen stond en voerde ook een nieuw vergoedingsrecht in voor auteurs en uitvoerende kunstenaars.
Het is dit vergoedingsrecht, alsook de organisatie van het persuitgeversrecht, dat werd aangevochten voor het Grondwettelijk Hof door vijf partijen: Google, Spotify, Meta, Streamz en Sony.
In het bijzonder wordt de vernietiging gevraagd van de artikelen XI.216/1, XI.216/2, XI.228/4 , hoofdstuk 4/2, XI.228/10 en XI.228/11 van het Wetboek van economisch recht (WER).
Persuitgeversrecht (art. XI.216/1 en 216/2 WER)
Art. 15 van de DSM-richtlijn voerde een nieuw naburig recht in voor persuitgevers om controle uit te oefenen op het onlinegebruik van hun perspublicaties door dienstverleners van de informatiemaatschappij (in het engels afgekort als: ISSP’s).
De Belgische wetgever voerde niet alleen dit nieuw naburig recht in, maar bepaalde ook dat persuitgevers en ISSP’s te goeder trouw moeten onderhandelen over de verschuldigde vergoeding. Als er binnen vier maanden geen overeenstemming wordt bereikt, kan een van de partijen zich wenden tot het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT), dat zal beslissen over de hoogte van de vergoeding. De beslissingen van het BIPT kunnen worden aangevochten voor de lokale rechtbanken. Bovendien zijn ISSP’s verplicht om persuitgevers actuele, relevante en volledige informatie te verstrekken over de exploitatie van perspublicaties binnen 1 maand na ontvangst van een desbetreffend verzoek.
Het zijn deze bepalingen die door Meta en Google worden aangevochten omdat:
– de onderhandelingsprocedure krachtens art. XI.216/1 en XI.216/2 hen verplicht onderhandelingen aan te gaan, zelfs wanneer zij niet van plan zijn de inhoud van een specifieke uitgever te gebruiken (aangezien een dergelijke uitgever uiteindelijk bij het BIPT zal aankloppen);
– het BIPT een administratieve instantie is die niet over de nodige deskundigheid beschikt om de vergoeding vast te stellen;
– de vereiste dat informatie moet gedeeld worden onevenredig is en ISSP’s verplicht om vertrouwelijke informatie te delen.
Tevens wordt opgeworpen dat persartikelen vaak achter betaalmuren worden gepubliceerd en dat ISSP’s worden gedwongen om te betalen voor persartikelen die niet eens toegankelijk zijn voor hun gebruikers.
Het Grondwettelijk Hof besloot hier dan ook 3 prejudiciële vragen over te stellen aan het Europees Hof van Justitie.
Onvervreemdbaar recht op vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor gebruik door OCSSP’s (art. XI.228/4 WER)
Bij de omzetting van art. 17 DSM-richtlijn heeft de Belgische wetgever een nieuw onvervreemdbaar recht ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars, die hun publiek mededelingsrecht voor gebruik door verleners van een onlinedienst voor het delen van content (in het Engels afgekort als: OCSSP’s) aan een derde hebben overgedragen, om een vergoeding van OCSSP’s te ontvangen. Dit recht op vergoeding is onderworpen aan een verplicht collectief beheer. Deze bepaling werd eerder bekritiseerd door de Europese Commissie als zijnde niet in overeenstemming met Art. 17 DSM-richtlijn.
Google en Sony voerden aan dat dit vergoedingsrecht niet voorzien is in de DSM-richtlijn en leidt tot een situatie van dubbele vergoeding, waarbij OCSSP’s zowel de derde partij die eigenaar is van het recht (zoals een muziekproducent) als de auteur of uitvoerder moeten betalen. Ze beweerden ook dat dit nieuwe systeem indruist tegen de gebruikelijke licentiepraktijken in Europa en zal leiden tot marktfragmentatie.
Het Grondwettelijk Hof besloot dan ook het Europees Hof van Justitie te vragen – middels 5 prejudiciële vragen – of dit nieuw vergoedingsrecht wel in overeenstemming is me het Unierecht.
Onvervreemdbaar recht op vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor gebruik door streaming platforms (XI.228/10 en XI.228/11 WER)
De Belgische wetgever voerde in dezelfde zin ook een onvervreemdbaar recht in voor auteurs en uitvoerende kunstenaars, die hun publiek mededelingsrecht voor gebruik door streaming platforms hebben overgedragen aan een derde partij, om een vergoeding te ontvangen van streaming platforms. Dit recht is ook onderworpen aan verplicht collectief beheer.
Dit vergoedingsrecht heeft geen directe rechtsgrondslag in de DSM-richtlijn, hoewel het kan worden gezien als een implementatie van art. 18 daarvan, dat oproept tot een passende en evenredige vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars. Volgens Spotify, Streamz en Sony zal dit leiden tot het betalen van een dubbele vergoeding door streamingplatforms.
Ook hier bevraagt het Grondwettelijk Hof het Europees Hof van Justitie – middels 5 prejudiciële vragen – of deze Belgische bepalingen wel in overeenstemming zijn met het Unierecht.
Gevolgen
Het kom nu aan het Europees Hof van Justitie toe om vast te stellen of de Belgische wet wel in overeenstemming is met het Unierecht (en in het bijzonder de DSM Richtlijn). Hierbij zal het een interpretatie geven van de meest controversiële artikelen uit de DSM-Richtlijn en zal het tussen te komen arrest voor de hele Europese Unie van belang zijn.
Het arrest van het Grondwettelijk Hof is alvast een teleurstelling voor uitvoerders (Playright) die hadden gehoopt dat het Grondwettelijk Hof de vernietigingsberoepen tegen de Belgische wet zou afwijzen. De online platformen en muziekproducenten zijn tevreden dat het Grondwettelijk Hof het Europees Hof van Justitie bevraagt.
Een arrest van het Europees Hof wordt pas binnen 2 jaar verwacht. Ondertussen heerst rechtsonzekerheid.