Het octrooirecht vormt een cruciaal onderdeel van het intellectuele eigendomsrecht. Een octrooi (patent) verleent een tijdelijk exclusief recht op de exploitatie van een uitvinding (een voortbrengsel of een werkwijze). Een octrooi (patent) biedt uitvinders de mogelijkheid om hun innovaties te beschermen tegen ongeoorloofd gebruik en stelt bedrijven in staat om concurrentievoordeel te behalen door exclusiviteit te verkrijgen over hun technische vernieuwingen.
Hieronder geven we meer uitleg over de wettelijke basis van het octrooirecht, de vereisten voor octrooieerbaarheid, de procedure voor het verkrijgen van een octrooi en de rechten van de octrooihouder.
1. Wetgeving inzake octrooirecht
1. Belgische wetgeving: Het wetboek van economisch recht (WER)
In België is het octrooirecht voornamelijk geregeld in Boek XI van het Wetboek van Economisch Recht (WER), specifiek in artikel XI.1 en volgende. Deze bepalingen definiëren de voorwaarden voor het verkrijgen van een Belgisch octrooi, de bescherming die door een Belgisch octrooi wordt verleend, en de procedure om een Belgisch octrooi aan te vragen.
2. Europese Wetgeving (EU)
2.1 Europese richtlijn betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen
De richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 inzake de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen regelt op een uniforme wijze binnen de Europese Unie de mogelijkheid om biotechnologische uitvindingen, zoals genetisch gemodificeerde organismen, te octrooieren Deze richtlijn werd in Belgisch recht omgezet in de artikelen XI.1 e.v. WER.
2.2 Het eenheidsoctrooi en het eengemaakt octrooigerecht
Decennialang werd gestreefd naar het invoeren van een eengemaakt Europees octrooi, in de zin van een octrooi dat gelding heeft in de gehele Europese Unie. Het (gewoon) Europees octrooi voorzag wel al in één aanvraag- en verleningsprocedure, maar leidt slechts tot een bundel van nationale octrooien in de landen aangesloten bij het Europees Octrooiverdrag. Omdat er maar geen unaniem akkoord werd bereikt binnen de EU, sloten een aantal EU-lidstaten in 2012 een akkoord over een ‘octrooipakket’, bestaande uit twee verordeningen en de UPC-overeenkomst. om een eenheidsoctrooi in te voeren dat enkel op hun grondgebied uitwerking heeft.
Er was lange tijd onenigheid over de taalregeling en de oprichting van een eengemaakt gerecht. Uiteindelijk werd in 2012 een akkoord bereikt over het “octrooipakket”, dat op 1 maart 2023 in werking is getreden, zij het slechts in 18 EU-lidstaten (België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Italië, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië en Zweden).
Sinds 1 maart 2023 is het dus mogelijk om een Europees octrooi met eenheidswerking te krijgen binnen deze 18 EU-lidstaten. Het blijft een octrooi dat net zoals de traditionele Europese octrooien bij het Europees Octrooibureau moet aangevraagd worden, maar met de mogelijkheid om voor dit octrooi ‘eenheidswerking’ te vragen.
2.2.1 De verordeningen
Verordening (EU) nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, stelt de voorwaarden vast waaronder eenheidswerking kan verleend worden aan Europese octrooien.
Verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen, stelt het Duits, Engels en het Frans als talen in voor het octrooi met eenheidswerking.
2.2.2 De UPC-Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende het Eengemaakt Octrooigerecht (UPC) roept een nieuw eengemaakt octrooigerecht in het leven dat bevoegd is – voor de deelnemende EU-lidstaten – om zich uit te spreken over geldigheids- en inbreukvragen met betrekking tot eenheidsoctrooien. Hierdoor worden tegengestelde beslissingen door nationale rechtbanken van deze lidstaten vermeden.
3. Internationale teksten
3.1 Het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de Industriële eigendom
Het Unieverdrag van Parijs (1883) vormt de basis van het internationale octrooisysteem. Dit verdrag bepaalt dat uitvinders uit de aangesloten landen recht hebben op dezelfde bescherming in andere verdragslanden als die welke aan nationale onderdanen wordt verleend. Het biedt ook de mogelijkheid tot het indienen van een prioriteitsaanvraag, waardoor een uitvinder binnen 12 maanden in andere verdragslanden octrooibescherming kan aanvragen.
3.2 De Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale classificatie van octrooien
De Overeenkomst van Straatsburg (1971) heeft tot doel de classificatie van uitvindingen te harmoniseren door de introductie van de ‘international patent classification’ (IPC). Dit systeem maakt het eenvoudiger om bestaande octrooien wereldwijd te onderzoeken en te vergelijken. De IPC classificatie werd verder verfijnd tot de de ‘cooperative patent classification’ (CPC) dat door het Europees Octrooibureau (EPO) en het United States Patent and Trandemark Office (USPTO wordt gebruikt. Een vergelijking op dat vlak kan gemaakt worden met het merkenrecht waar de Nice classificatie wordt gebruikt.
3.3 Het Verdrag van Washington tot samenwerking inzake octrooien
Het Verdrag van Washington (1970), beter bekend als het Patent Cooperation Treaty (PCT), biedt een gestroomlijnde procedure voor een internationale octrooiaanvragen. Dit systeem maakt het mogelijk om met één aanvraag bescherming aan te vragen in meerdere PCT-lidstaten, waarna de aanvraag in de nationale fasen wordt omgezet in afzonderlijke octrooiaanvragen in de gekozen landen waarvan de verlening dan ook nationaal gebeurd. In 2024 zin er 158 lidstaten en de procedure wordt door de WIPO georganiseerd.
3.4 Het Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien (zonder eenheidswerking)
Het Verdrag van München (1973), ofwel het Europees Octrooiverdrag (EOV), regelt de procedure voor het aanvragen én verlenen van een Europees octrooi zonder eenheidswerking. Het betreft geen EU-verdrag; ook niet-EU-lidstaten zijn toegetreden tot dit verdrag. Dit verdrag vormt de juridische basis voor het Europees Octrooibureau (EOB), dat verantwoordelijk is voor de beoordeling en toekenning van Europese octrooien. Bij de aanvraag kan gekozen worden voor welke lidstaten van het EOV het octrooi wordt aangevraagd, waarna dit na verlening als nationaal octrooi (het Europees octrooi blijft een bundel van nationale octrooien) uitwerking krijgt.
3.5 De TRIPS-Overeenkomst
De TRIPS-overeenkomst (1994), gesloten binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), is een internationaal verdrag dat minimumstandaarden vastlegt voor de bescherming van intellectuele eigendomsrechten, waaronder octrooien. TRIPS verplicht alle WTO-lidstaten om hun nationale wetgeving aan te passen om octrooibescherming te bieden voor zowel producten als processen, en om effectieve handhaving van octrooirechten te waarborgen.
2. Wie is de uitvinder?
2.1 Het uitvindersprincipe
Het uitvinderbeginsel is vastgelegd in de meeste nationale octrooiregelgevingen, zoals in artikel XI.9 WER. Deze basisregel in het octrooirecht bepaalt dat een octrooi toekomt aan de uitvinder of zijn rechtverkrijgenden. De meeste uitvindingen zijn vandaag de dag het resultaat van onderzoek van verschillende personen, zodat er uiteraard meerdere uitvinders kunnen zijn. Wel wordt in het kader van een octrooiprocedure de aanvrager geacht de gerechtigde te zijn.
2.2 De aanduiding van de werkelijke uitvinder: uitvindersactiviteit
Om als uitvinder te worden erkend, moet een persoon een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van de uitvinding. Dit concept staat bekend als de uitvindersactiviteit. Om dit te beoordelen dienen de bijdragen van alle betrokkenen in kaart gebracht en vergeleken met de technische elementen van de uitvinding zoals vastgelegd in de octrooiaanvraag.
Een uitvinder moet meer hebben gedaan dan slechts suggesties geven of bijdragen aan de uitvoering van een idee. De uitvinder moet daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de conceptuele ontwikkeling van de oplossing voor een technisch probleem. Dit betekent dat de uitvindersactiviteit betrekking heeft op de creatieve bijdrage aan de technologische innovatie, en niet op het enkel uitvoeren van experimenten of technische handelingen.
Belangrijk is dat de persoon die wordt aangeduid als uitvinder niet noodzakelijk degene hoeft te zijn die de uitvinding in de praktijk heeft gebracht of de technische uitvoering heeft verzorgd. Bijvoorbeeld, een laborant die een apparaat bouwt volgens instructies, zonder zelf een creatieve bijdrage te leveren aan de technische oplossing, zal niet worden beschouwd als uitvinder. De uitvinder is enkel diegene die een daadwerkelijke creatieve en intellectuele bijdrage levert om het technische probleem op te lossen.
2.3 Mede-uitvinders
In het geval van verschillende uitvinders wordt – tenzij het degendeel bewezen wordt – ieder aandeel in de uitvinding geacht even geroot te zijn. Dit betekent dat alle mede-uitvinders gezamenlijk moeten optreden bij het aanvragen of exploiteren een octrooi, tenzij zij hierover onderling contractuele afspraken hebben gemaakt.
Het is belangrijk dat de rechten van de mede-uitvinders vastgelegd worden in een overeenkomst, waarin wordt bepaald hoe het octrooi zal worden beheerd, wie verantwoordelijk is voor het aanvragen en onderhouden van het octrooi, en hoe de opbrengsten van het octrooi zullen worden verdeeld. Dit is vooral belangrijk wanneer de uitvinders voor verschillende bedrijven of instellingen werken, of wanneer er sprake is van verschillende juridische entiteiten. Hierdoor wordt vermeden dat steeds opnieuw de toestemming moet worden gevraagd van de andere uitvinders en worden discussies en belemmeringen van de exploitatie vermeden.
Bestaat een dergelijke overeenkomst niet dan moeten de mede-eigenaars de principes vastgelegd in artikel XI.49 WER naleven. Meer bepaald heeft dan elke mede-uitvinder het recht om het octrooi persoonlijk te exploiteren, maar is voor een overdracht, licentie of optreden tegen inbreuken het akkoord van alle mede-uitvinders nodig.
3. Materiële octrooieerbaarheidsvereisten
Het verkrijgen van een octrooi voor een uitvinding is gebonden aan strikte wettelijke voorwaarden, ook wel de materiële octrooieerbaarheidsvereisten genoemd. Een uitvinding moet nieuw, inventief en industriële toepasbaarheid opdat het kan beschermd worden door een octrooi (art. XI.3 WER en 52 EOV).
3.1 Wat is een ‘uitvinding’?
Een uitvinding is een technische oplossing voor een probleem die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar is. Een octrooi kan dus enkel toegekend worden voor uitvindingen die een technisch effect teweegbrengt, technische overwegingen vroeg of een technisch probleem oplost. De uitvinding moet duseen technische bijdrage leveren tot de stand van de techniek.
3.1.1 Wat zijn geen uitvindingen?
Hoewel het begrip ‘uitvinding’ breed is, zijn er volgens de wet bepaalde categorieën van ideeën of concepten die niet als uitvinding kunnen worden beschouwd en dus niet octrooieerbaar zijn. Artikel XI.4 WER en artikel 52.2 EOV sluiten expliciet bepaalde zaken uit waarvoor nooit een octrooi kan worden verleend.
De volgende categorieën worden niet als uitvindingen beschouwd:
- Ontdekkingen: Wetenschappelijke ontdekkingen, zoals een nieuw natuurverschijnsel of een wetenschappelijke waarheid, zijn geen octrooieerbare uitvindingen. Ze leveren geen technische oplossing, maar beschrijven slechts wat al in de natuur aanwezig is.
- Natuurwetenschappelijke theorieën en wiskundige methodes: Theoretische kennis, zoals de relativiteitstheorie, of wiskundige methoden zoals formules, zijn niet octrooieerbaar. Ze hebben op zichzelf geen technische toepassing.
- Esthetische vormgevingen: Objecten die puur op basis van hun esthetische of artistieke waarde worden beoordeeld, zoals kunstwerken of modeontwerpen, kunnen niet als uitvinding worden beschermd. Hiervoor bestaan andere beschermingssystemen zoals het modellenrecht.
- Stelsels en methodes voor het verrichten van geestelijke arbeid, spelen of bedrijfsvoering: Denk hierbij aan regels voor een schaakspel, nieuwe managementtechnieken of onderwijsmethoden. Deze concepten leiden niet tot een technisch effect en zijn daarom niet octrooieerbaar.
- Computerprogramma’s: Op zichzelf staande software of programma’s die louter wiskundige of logische processen uitvoeren, zonder enige technische bijdrage, worden niet als octrooieerbaar beschouwd. Echter, als een computerprogramma een technisch effect heeft, zoals de verbetering van de werking van een computer, kan het wel octrooieerbaar zijn.
- Loutere presentatie van gegevens: Simpelweg het presenteren of weergeven van informatie, zoals grafieken, tabellen of weergaveschermen, is geen uitvinding in de zin van het octrooirecht.
3.1.2 Van bescherming uitgesloten uitvindingen
Naast wat niet als uitvinding wordt beschouwd, zijn er ook uitvindingen die wel een technisch effect hebben, maar toch worden uitgesloten van octrooibescherming omdat de wetgever dit niet wenselijk acht. Deze categorieën zijn onder meer:
- Biologisch materiaal en werkwijzen: In principe kunnen planten en dieren niet worden geoctrooieerd als ze louter voortkomen uit natuurlijke processen. Genetische modificatie kan in sommige gevallen octrooieerbaar zijn, maar dit blijft een gevoelig onderwerp in het recht.
- Uitvindingen in strijd met de openbare orde of goede zeden: Uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie strijdig zou zijn met de openbare orde of goede zeden worden uitgesloten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij wapentechnologie of uitvindingen die gevaarlijk zijn voor het milieu of de volksgezondheid.
- Chirurgische of geneeskundige behandelingsmethoden: Methodes voor medische of chirurgische behandeling van mensen of dieren zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, om te voorkomen dat het uitvoeren van medische ingrepen onderworpen wordt aan octrooirechten. Echter, producten zoals medische instrumenten of farmaceutische samenstellingen zijn wél octrooieerbaar.
3.2 Vereiste van Nieuwheid (Artikel XI.6 WER – 54 EOV)
Het vereiste van nieuwheid is een van de fundamentele voorwaarden voor het verkrijgen van een octrooi. Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd als deze niet eerder openbaar toegankelijk is gemaakt voordat de octrooiaanvraag is ingediend. Dit betekent dat de uitvinding niet mag zijn beschreven, gepatenteerd of gebruikt in de praktijk, waar ook ter wereld.
2.1 De stand van de techniek
De term “stand van de techniek” verwijst naar alle kennis die beschikbaar is vóór de indiening van de octrooiaanvraag, zoals publicaties, bestaande octrooien, presentaties of producten die reeds op de markt zijn. Artikel XI.6 WER en artikel 54 EOV definiëren dit begrip en stellen dat een uitvinding nieuw moet zijn ten opzichte van de volledige stand van de techniek.
2.2 Openbaarmaking
Een openbaarmaking kan op verschillende manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van een wetenschappelijke publicatie, een patentaanvraag of zelfs een demonstratie op een vakbeurs. Belangrijk is dat elke openbaarmaking de nieuwheid van de uitvinding kan aantasten, tenzij er een “prioriteitsrecht” geldt, waarbij de indiener binnen een bepaalde termijn nog in andere landen octrooibescherming kan aanvragen zonder dat eerdere openbaarmakingen de nieuwheid aantasten.
3.3 Vereiste van inventiviteit of uitvinderswerkzaamheid (Artikel XI.7 WER – 56 EOV)
De tweede voorwaarde is dat de uitvinding inventief moet zijn. Dit betekent dat de uitvinding niet voor de hand mag liggen voor een vakman in het betreffende technische gebied. Deze vakman beschikt over gemiddelde kennis van de relevante technologieën en is in staat om routinematige oplossingen te vinden voor technische problemen op basis van bestaande kennis. De vraag is of deze vakman de uitvinding zonder bijzondere inspanning zou hebben kunnen bedenken op basis van de informatie in de “stand van de techniek” die al bekend was op het moment van de octrooiaanvraag.
Dit betekent dat een octrooiaanvraag moet aantonen dat de voorgestelde uitvinding niet zomaar een logische voortzetting is van de bestaande stand van de techniek, maar een oplossing biedt die verrassend of vernieuwend is. Deze vereiste zorgt ervoor dat alleen uitvindingen die een daadwerkelijke technologische vooruitgang vertegenwoordigen en niet voor de hand liggen, in aanmerking komen voor octrooibescherming.
De meest gangbare methode voor het beoordelen van inventiviteit in de Belgische en Europese rechtspraak is de probleem-oplossingstest (problem solution approach – PSA, die bestaat uit drie stappen:
- Stap 1: Identificatie van de stand van de techniek
Eerst wordt de relevante stand van de techniek vastgesteld, dat wil zeggen, wat reeds bekend was op het moment van de octrooiaanvraag. De stand van de techniek dient als basis voor het beoordelen van de inventiviteit van de uitvinding. - Stap 2: Formulering van het technische probleem
Vervolgens wordt het technische probleem geformuleerd dat de uitvinding probeert op te lossen. Dit probleem moet objectief worden gedefinieerd en gebaseerd zijn op de verschillen tussen de uitvinding en de stand van de techniek. - Stap 3: Beoordeling van de oplossing
Ten slotte wordt beoordeeld of de voorgestelde oplossing voor het probleem op een inventieve manier verschilt van de bestaande stand van de techniek. Als de oplossing voor de vakman voor de hand ligt, wordt de uitvinding als niet-inventief beschouwd.
3.4 Vereiste van industriële toepasbaarheid (Artikel XI.8 WER – 57 EOV)
De derde en laatste materiële voorwaarde voor octrooieerbaarheid is dat de uitvinding industrieel toepasbaar moet zijn. Dit betekent dat de uitvinding gebruikt moet kunnen worden in een tak van de industrie, zoals landbouw, geneeskunde, bouw, elektronica of mechanica.
4. De Octrooiverleningprocedure
4.1 Wie kan een Octrooi Aanvragen?
Iedereen die een uitvinding heeft gedaan, of diens rechtverkrijgende, kan een octrooi aanvragen. Dit kunnen zowel individuen als bedrijven zijn.
4.2 De Procedure voor een Belgisch Octrooi
De aanvraag voor een Belgisch octrooi wordt ingediend bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom. Na indiening wordt de aanvraag beoordeeld op vormvereisten en, indien nodig, op inhoud.
4.3 De Procedure voor een Europees Octrooi
De aanvraag voor een Europees octrooi verloopt via het Europees Octrooibureau (EOB). Hierbij kan de aanvrager bescherming vragen in de aangesloten lidstaten van het EOV.
4.4 Europees Octrooi met Eenheidswerking
Het unitair octrooi biedt de mogelijkheid om een enkel octrooi aan te vragen dat rechtsgeldig is in meerdere EU-lidstaten, zonder dat afzonderlijke validaties per land nodig zijn.
4.5 De Internationale Procedure (PCT-route)
Via de PCT-route kan een octrooi worden aangevraagd in meerdere landen door middel van één enkele internationale aanvraag, die vervolgens in de nationale fasen wordt omgezet.
5. Rechten van de Octrooihouder
5.1 Beschermingsomvang
Een octrooi verleent de houder het uitsluitend recht tot exploitatie van de uitvinding, wat betekent dat anderen zonder toestemming de uitvinding niet mogen gebruiken, verkopen of produceren.
5.2 Recht tot Overdracht of Licentie
De octrooihouder kan het octrooi overdragen aan een derde partij of een licentie verlenen, waarbij de licentienemer toestemming krijgt om de uitvinding te gebruiken onder bepaalde voorwaarden.
5.3 Recht om op te Treden Tegen Inbreuk
De octrooihouder kan gerechtelijke stappen ondernemen tegen iedereen die zonder toestemming inbreuk maakt op de rechten die door het octrooi worden beschermd.
6. Het Einde van het Octrooirecht
6.1 Nietigverklaring van een Octrooi (Artikel XI.57 WER – 138 EOV)
Een octrooi kan nietig worden verklaard als achteraf blijkt dat de uitvinding niet voldeed aan de vereisten van nieuwheid, inventiviteit of industriële toepasbaarheid op het moment van de aanvraag.
6.2 Herroeping of Beperking (Artikel XI.56 WER – 105bis EOV)
Een octrooi kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen als blijkt dat de uitvinding ten onrechte is goedgekeurd.
6.3 Verval van het Octrooirecht
Het octrooirecht vervalt na 20 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag, mits de jaarlijkse instandhoudingskosten worden voldaan.
7. Beleidsrelevante Aandachtspunten
7.1 Octrooieren of Geheimhouden
Bij innovatie is het belangrijk af te wegen of een uitvinding moet worden gepatenteerd of geheimgehouden. Octrooieren biedt exclusieve rechten, maar vereist openbaarmaking. Geheimhouding kan in bepaalde gevallen aantrekkelijker zijn.
7.2 Octrooidocumentatie als Bron van Informatie
Octrooidocumenten vormen een rijke bron van informatie over technologische ontwikkelingen en kunnen bedrijven helpen bij hun onderzoek en innovatie.
7.3 Fiscale Gunstmaatregelen voor Inkomsten uit Octrooien
België biedt verschillende fiscale voordelen voor inkomsten uit octrooien, zoals de octrooi-aftrek, die bedrijven helpt om hun belastingdruk te verlagen.
Met deze uitgebreide gids over het octrooirecht hopen we u een helder beeld te hebben gegeven van de verschillende aspecten van dit juridische domein. Mocht u vragen hebben of juridisch advies willen over uw uitvindingen en octrooien, aarzel dan niet om contact op te nemen met ons kantoor.